Het is inmiddels voor de meeste mensen bekend dat er vanuit de overheid naar een nieuwe ontwerprichtlijn wordt gezocht voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). De eerste aanzet is er. Maar hoe verhoudt deze nieuwe BENG-richtlijn zich tot de huidige energieprestatie voor gebouwen (EPG)? Welke financiële consequenties heeft dit nu werkelijk voor de klant en wegen mogelijke meerkosten op tegen de besparingen in energiekosten?
De huidige berekening van de energieprestatie voor gebouwen wordt momenteel uitgedrukt in een energieprestatiecoëfficiënt (EPC).
Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw in Nederland echter bijna energieneutraal gebouwd te worden. Het kabinet wil zorgen voor bepalingsmethoden voor de eisen van bijna energie neutrale gebouwen (BENG) die transparant en eenvoudig zijn en goed aansluiten bij de behoefte van de consument.
Overheid, bedrijfsleven en consumenten zullen de vereiste CO2-reductie moeten waarmaken. Acceptatie, transparantie, snelheid en een veréénvoudigde methodiek zijn de kernwaarden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft hiervoor een handreiking opgesteld, aangezien er nog geen officiële bepalingsmethode is. In Nederland wordt deze richtlijn vormgegeven door het stellen van 3 BENG indicatoren:
De maximale energiebehoefte in kWh/m2GO;
Het maximale primaire energiegebruik in kWh/m2GO;
Het minimale aandeel hernieuwbare energie in %.
De gestelde indicatoren vragen om een nadere toelichting. Deze zijn hieronder kort omschreven.
1. Energiebehoefte < 50kWh/m2GO/jaar
betreft: alleen de energie van de warmte- en koudebehoefte van de gebouwgebonden installaties en voor kantoren ook de verlichting.De overige installaties worden hierin dus niet meegenomen.
2.primair energiegebruik < 25kWh/m2GO/jaar
betreft: het primaire energiegebruik van de gebouwgebonden installaties.Met de primaire energie wordt bedoeld wat er aan de bron nodig is om deze energie op te wekken.
3.aandeel hernieuwbare energie (zelf opgewekt) > 50%
hernieuwbare energie / (hernieuwbare energie + primair energiegebruik). Waarin per installatie-component is gedefinieerd welk deel onder hernieuwbare energie valt. Bijvoorbeeld PV is volledig hernieuwbare energie. Voor warmtepompen is gedefinieerd dat deze deels hernieuwbare energie leveren.
Uit de aanvullende toelichtingen bij de bovenstaande indicatoren blijkt al dat er diepgaande specifieke kennis nodig is om deze indicatoren eenduidig te kunnen bepalen en te berekenen.
Daarnaast worden er per indicator ook andere energiestromen gehanteerd (zoals bijvoorbeeld dat de ventilatorenergie niet bij de energiebehoefte maar wel bij het energiegebruik wordt meegerekend).
Het is voor de gebouweigenaar lastig om de BENG uitkomsten te interpreteren. Wat kan hij nu eigenlijk op zijn energierekening verwachten?
Er is al veel geschreven en berekend met betrekking tot deze BENG-eisen. Door de RVO zijn van diverse gebouwtypen al referentiegebouwen doorgerekend, waarbij naast de EPC ook de BENG-eisen zijn berekend. Als basis voor de EPC- en BENG-berekeningen hebben wij het referentiegebouw van de RVO genomen (zie kader). In het kader vind je het specifieke referentiegebouw en de diverse bevindingen bij deze berekeningen van RVO.
Vanuit deze EPC- en BENG-berekeningen zijn de financiële berekeningen gemaakt. Voor een opdrachtgever is de financiële impact van deze nieuwe eisen namelijk belangrijk. Naast de extra benodigde investering, is het ook goed om te weten of de aanvullende maatregelen om te voldoen aan de strengere BENG-eisen, zich terugverdienen in de exploitatiefase.
Met de gegevens van het referentiegebouw van de RVO is in eerste instantie een schaduw EPC-berekening gemaakt als-EPC toets 1). Aangezien de EPC-uitkomsten goed met elkaar overeenstemmen, hebben we aangenomen dat het gebouw op de juiste wijze is verwerkt met de erkende EPC-software. Dezelfde uitgangspunten hebben we ook in de levensduurkostenberekening gehanteerd.
De EPC-software geeft ook de 3 BENG-indicatoren. Hierdoor kunnen we in een tabel de verschillende uitkomsten overzichtelijk weergegeven. Daarnaast hebben we voor het referentiegebouw ook het aantal PV-panelen aangepast zodat precies aan de huidige EPC-eis (conform bouwbesluit) wordt voldaan. In de laatste variant hebben we het aantal PV-panelen opgehoogd, zodat ook in onze EPC-berekening aan alle BENG criteria wordt voldaan. Blijkbaar geeft de erkende EPC-software andere BENG-uitkomsten dan de berekening van RVO. (Zie kader.) We hebben hiervoor het aantal m2 PV-panelen moeten verhogen van 480m2 naar 605m2.
Vergelijk EPC- en BENG-indicatoren
Voor de opdrachtgever is het essentieel om de financiële impact te kennen, om aan de hogere duurzaamheidseisen te voldoen. Voor het referentiegebouw hebben we voor de installaties de investerings-, onderhouds- en energiekosten berekend voor drie varianten:
EPC = 0,8 [-] conform huidige bouwbesluit.
EPC = 0,38 [-] voldoet aan BENG volgens variant RVO
EPC = 0,24 [-] voldoet aan BENG volgens EPC-toets
Grafiek levensduurkosten installaties
Uit de financiële berekeningen kunnen we herleiden dat de aanvullende eisen van BENG een extra investering van circa 6% vergen. Deze extra investering wordt pas op de lange termijn terugverdiend door de lagere energiekosten. De sterke sturing op energiereductie gaat wel gepaard met extra installatiematerialen en de extra milieubelasting hiervoor is niet meegenomen.
Je kunt nu na deze analyse best stellen dat de huidige BENG-richtlijn wel twijfels geeft ten aanzien van de rekensystematiek. Een belangrijke conclusie is dat de BENG-indicatoren redelijk complex te bepalen zijn, waardoor er interpretatieverschillen kunnen optreden. Die kunnen tot verschillende uitkomsten leiden (zelfs in gevalideerde EPC-software). De volgende punten maken het bijzonder moeilijk om de huidige BENG-indicatoren zelf te berekenen:
Welk onderdelen moeten wel of niet worden meegenomen per BENG-criterium?
Welke primaire omrekeningsfactoren dienen te worden gehanteerd?
Welke onderdelen gelden als hernieuwbaar en in welke mate dienen ze te worden meegenomen?
Welke software dient te worden gebruikt om een realistische inschatting te kunnen maken van de energiebehoefte / het energiegebruik?
Financieel kan worden geconcludeerd dat een extra investering van circa 6% nodig is om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze extra investering zal zich pas over een zeer lange termijn terug verdienen over de levensduurkosten door lagere energiekosten. Maken deze nieuw geïntroduceerde rekenregels het behalen van de beoogde CO2 reductie niet overbodig complex? Zou een minder complexe rekensystematiek de betrokkenheid voor alle partijen kunnen vergroten?
Sign up for our newsletter and stay informed